woensdag 3 december 2014

Snelle interim-speerpunt voor NAVO

2 december - De ministers van buitenlandse zaken van de NAVO hebben besloten vanaf 1 januari een interim-speerpunt als snelle interventiemacht op te stellen om een Russische aanval te voorkomen. De interim-speerpunt zal bestaan uit Duitse, Nederlandse en Noorse troepen met een totale omvang van 3-4000 soldaten (een brigade).
De permanente snelle reaktiemacht van rond 6000 militairen met luchtsteun en marine, waartoe eerder was besloten, bleek pas haalbaar in 2016, vandaar deze interimoplossing. Er is nog niet besloten of de onderdelen van de speerpunt in hun thuislanden zullen worden gestationeerd of op een andere lokatie. Ze moeten in elk geval binnen een paar dagen kunnen worden ingezet.
De kosten worden voorlopig gedragen door de landen die de troepen leveren in afwachting van verdere diskussie over een gezamenlijk NAVO-fonds. Het is nog onduidelijk of de speerpunt met parate troepen goedkoper is dan permanent soldaten te stationeren op vooruitgeschoven bases, zoals aanvankelijk werd aangenomen. Troepen permanent paraat houden en verplaatsen na een alarm vereist een hoop kostbare logistiek. Een aantal middelen hiervoor uit de Koude Oorlog zijn sindsdien grotendeels afgeschaft. Te denken valt aan de platte spoorwagons voor rupsvoertuigen (in Nederland emplacementen in Amersfoort, 't Harde en Assen). Kleine detachementen van rond 100 soldaten om de troepenverplaatsing in geval van alarm te organiseren zullen wel in de Baltische landen, Polen, Bulgarije en Roemenië worden gestationeerd.
Inmiddels heeft Litouwen op 1 november al zijn eigen snelle interventiemacht van 2500 militairen opgericht om de Russen tegen te houden totdat de NAVO-partners te hulp schieten.
Er is nog niet zoveel bekend over de Nederlandse bijdrage aan de speerpunt. Het zou in elk geval om een compagnie gaan (enkel honderden), wellicht later op te bouwen tot een bataljon. Te verwachten is in elk geval een verplaatsingsoefening richting oost volgende jaar.
Bronnen: Reuters (Adrian Croft), The Wall Street Journal (Stephen Fidler), The New York Times (Michael R. Gordon)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten